Het fijnste is de boot
varend van de vaste wal
zacht brommend door de geul
met in ’t verschiet
de dagen in het duin.
De flitsen van de zon
ketsend op de golven
verkruimelen elk beeld
en herroepen wat
geweest is of kan zijn.
Of was het toch nog anders
dan wat ik denk er was.
(Uit: “Ik kan het altijd denken”)